Poco a poco leeft Barcelona weer op. Op straat wordt als vanouds geflaneerd en veel terrasjes zijn terug open. De stad zuigt de herwonnen vrijheid op als zuurstof en haalt opgelucht adem. De laatste restjes angst worden weggespoeld met cava of vermut, mondkapjes bengelend aan de pols. Maar naast de bevrijding wordt ook de schade van bijna 100 dagen confinamiento zichtbaar.
Ik besluit om buiten te ontbijten, omdat het kan. Aan het tafeltje naast mij zit een echtpaar, Spaans, jaar of 55, schat ik. Zij leest de krant en hij tikt op zijn mobieltje. Aan hun voeten liggen twee wollige Chowchows. Boni is zo onder de indruk van dit exotische dubbeldons dat hij uitzonderlijk afziet van snuffelwerk. Terwijl ik van mijn café con leche lurk, hoor ik de vrouw stukken uit de krant voorlezen. Haar man kijkt niet op of om en timmert steeds fanatieker op het toetsenbord. Ze communiceren wel, maar niet met elkaar. Dit is wat drie maanden gezamenlijke opsluiting doet, bedenk ik. Ik voel me net een ramptoerist die toeschouwer is van een maritaal ongeluk in wording.
De spanning stijgt – zelfs ik voel het – maar aan mevrouw gaat elke emotie voorbij. Stoïcijns gaat ze door met voorlezen, alsof ze met kleuters op stap is die niet kunnen lezen. Zo te horen is ze bij een artikel over de segunda ola, een tweede golf (van het covidvirus, red.) aanbeland. De gedachte aan een nieuwe quarantaine (met haar!) wordt hem teveel. Bruusk springt de man op en roept: “te voy a dejar!” – Ik ga bij je weg! Hij pakt de riem van een van de twee honden en beent weg, een baal dons op poten met zich meesleurend. De boedelscheiding is begonnen, blijkbaar. Ik hap snel mijn croissant naar binnen en vraag la cuenta. Corona maakt meer kapot dan je lief is.