Het meest traumatische dat je als expat in Spanje kan meemaken, is Nederlanders in het wild tegenkomen. Zeker Nederlanders die nooit verder zijn gekomen dan Friet van Piet in Benidorm, maar niettemin hun ‘visie’ aan je willen opdringen. Een paspoort gemeen hebben (en verder niks) geeft hen blijkbaar het recht lukraak landgenoten aan te spreken. Daarom mijd ik locaties met toeristen en ‘happy hour’. Ik ben niet voor niks geëmigreerd.
Als er onverhoopt toch een holandés uit de fritesfuik glipt, zet ik mijn conversatie discreet voort in een taal waarvan zij weten dat ze die niet beheersen. Luid in een taal spreken die ik niet beheers, zou mij meteen verraden. Mocht dit Vinex-Victor en Gazelle-Gerda niet weerhouden om “gezellig joh, hoe lang woon je hier al?” te roepen, trek ik aan de bel en geef een tour général. ‘Het is toch een Scandinavees’, zie ik ze dan denken.
Gisteren ging het mis. Omdat de treinbar niets eetbaars te bieden had en het regende in Madrid, liep ik een willekeurig etablissement binnen. Het was zeven uur, ik had dorst en trek. Nadat ik besteld had, belde een vriend. We spraken Nederlands.. en jahoor, ik had nog niet opgehangen of ik werd besprongen door een mutsig stel uit Ermelo. Mijn rommelende maag won het van het idee een hartaanval te simuleren. Nederig onderging ik de monoloog over statushouders, ‘Tsjelenskie’ en omgekeerde vlaggen (“zouden ze hier ook moeten doen!”).
De entraña arriveerde. “Je ken zien dat je ‘n Hollander bent!”, gilde Henk uit Ermelo. “Wij houden van op tijd ons bak voer, maar die Spanjolen vreten laat, soms wel om 10 uur!” Ik keek naar de nooduitgang, maar het vlees keek nog uitnodigender. “Wij hadden het om zes uur al op in de Er-Bi-en-Bi, hè Wilma?” Dit was too much. Ik stond op en zei: “ik eet later dan men hier gewoon is, dit is mijn lunch. Dineren doe ik rond middernacht.” De monden van Henk en Wilma vielen wijd open. Die paar seconden benutte ik om de ober te wenken: “Para llevar porfis”, ‘om mee te nemen’.